|
![]()
|
OVER VIGGO
|
|||||
Ik werd geboren in het jaar 1962. Achttien april. Mijn ouders noemden mij Viggo. Naar een Deense ontdekkingsreiziger. Mijn broer heet Marco, naar Marco Polo ook een ontdekkingsreiziger.
Van de eerste maand kan ik mij alleen herinneren dat ik maar wat deed, niet echt bewust leefde, een beetje voor de kat zijn kont huilde of schreeuwde, lachen kon ik nog niet, hoewel mijn vader veel van zijn Joodse moppen op mij uitprobeerde. Ik heb heel lang gedacht dat ik Sam heette en mijn broer Moos. Mijn eerste echte herinnering is trouwens het planten water geven bij juffrouw de Kruijff op kleuterschool de Bijenkorf te Buitenveldert. Mijn moeder werkte ook als kleuterleidster op die school dus als ik gepest werd zei ik altijd dat ik mijn moeder zou halen en dat die het de betreffende kleuter wel eens heel moeilijk zou kunnen maken. Als dat niet lukte had ik altijd nog mijn broer achter de hand, die in een hogere groep van dezelfde school bivakkeerde. Voor de rest was ik geloof ik wel een leuk kind. Al heel snel ontdekte ik de bal. De bal werd mijn beste vriend. Voordat ik naar school ging, de bal tussen de middag de bal en na schooltijd de bal. Mijn broer deed dingen waar je moed voor nodig had, in bomen klimmen, dinky-toys pikken bij de speelgoedwinkel, de bouw insluipen. Soms ging ik wel eens mee maar dan ging het meestal mis. Kwam ik terug met een gat in mijn hoofd, of een gekneusde knie of een ijzeren staaf door mijn lichaam heen. Mijn broer was daar niet blij mee vandaar dat ik me meer en meer concentreerde op de bal. Ik heb ook nog een tijdje op atletiek gezeten maar daar werd ik steeds tweede achter steeds hetzelfde jongetje. Vandaar dat ik me steeds meer concentreerde op de bal. De zandbak was in die tijd ook niet meer leuk, verstoppertje kon nog net en mijn vader speelde meer met de modelbouwtrein op zolder, dan zijn zoons. Dat was een vreemd gezicht; je vader die met rode wangen treintjes door de bergen reed, langs bergen, dalen en stationnetjes. De treinen reden wel op tijd dat moet je hem nageven. Nog steeds denk ik wel eens dat als de NS mijn vader als President-directeur hadden er geen vertraging meer zou zijn. Mijn broer en ik hadden mijn vader op een voetstuk staan. Mijn moeder heeft hem daar vanaf gehaald tijdens de eerste feministische golf. Toen ik acht was ging ik naar Ajax. Een ongelooflijk belangrijke gebeurtenis in mijn jonge leven. De rest van de tijd zat ik op school, speelde buiten, las een boek, keek TV, fietste, blies papieren pijltjes, sliep en deed nog wat andere dingen die er niet toe deden. Het waren gelukkige tijden, soms had je het warm en soms had je het koud. Als ik het koud had, had ik het ook echt koud. De familie ging in de kerstperiode altijd naar Zuid Limburg en daar was het voor mijn gevoel nog kouder dan bij ons thuis. Wij wandelden altijd met de familie in Zuid Limburg, dat eindigde voor wat mij betreft altijd huilend met mijn voeten in een bak met warm water. Het begrip tintelen kende ik maar al te goed. De televisie was zwart-wit en Menno Buch lag in die tijd waarschijnlijk alleen nog met zijn eigen pik te spelen. Inmiddels organiseerden wij op school soms klassenavonden waarop de jongens door de gang renden en de meisjes met elkaar schuifelden. Soms vingen de meisjes wel eens een jongen en die was dan nog niet jarig. De meester hield zich in die tijden nog afzijdig van dat soort spelletjes of had zoveel gezag dat niemand daaraan durfde twijfelen. Toen ik een keer gevangen werd had ik een koortslip en dat hielp goed. Koortslippen waren in die tijd nog echt gigantisch, je kon ze nog niet onderdrukken met Zovirax. De zweren groeiden tot ver boven je hoofd, je had een gezicht zonder lippen. Eén keer liep het zo uit de klauwen dat ik een tweede stoel nodig had om in de klas te zitten. Voor de rest was ik redelijk populair in de klas. In juni 1974 verhuisden wij met het hele gezin naar de Bijlmermeer. Ik was twaalf. Het huis was ook gemaakt voor één gezinnen. Laagbouw, huiskamer, eetkeuken, drie slaapkamers wc en douche. Voor en achtertuin uitkijkend op een sloot. " In de winter zouden wij daar zeker op gaan schaatsen." Zei mijn moeder. Toen ik aan mijn vriendjes op de basisschool vertelde dat ik naar de Bijlmermeer ging verhuizen werd ik meewarig aangekeken. Medelijden was mijn deel. Ik vond het niet erg want veel van mijn voetbalvrienden woonden in de Bijlmer en ik kreeg voor het eerst een eigen kamer. Voor een jongen van mijn leeftijd geen overbodige luxe. Eigen platenspeler, sinaasappelskistjes, een net aan het plafond en boven mijn bed aan de hoofdzijde een poster van Marilyn Monroe. Zo dood als een pier maar nog steeds in staat om jongens als ik een goed gevoel te geven. Het was de zomer van de wereldkampioenschappen 1974. Een traumatische periode, die pas echt voorbij ging na de overwinning van het Nederlands elftal op Duitsland tijdens het EK 1988. Tussen de flats door fietste ik naar school. Eerste schooldag meteen geconfronteerd met lichamelijke intimidatie door een grote Surinaamse jongen uit de derde, die zijn mayonaisehanden aan mijn witte T-shirt afveegde. Gelukkig had ik gezien waar zijn fiets stond. Ik ben er in de pauze zo op gaan hangen dat er geen verschil meer was tussen het fietsenrek en de fiets. Toen hij mij daarna iets ergers aan wilde doen moest ik hem bekennen dat mijn vader conrector I. Waas was. Toen is alles met een sisser afgelopen. Niet zo heldhaftig van mij natuurlijk maar ik heb ook nooit gezegd dat ik een held was. Mijn beste vriend was Abe, een hartpatiënt met een grote bek. Hij zag er niet uit door het constante zuurstofgebrek en doordat hij een luier moest dragen. Er was ook iets mis met zijn blaas. Maar het was met afstand de leukste van de klas. Altijd op het juiste moment beledigend naar anderen toe, die dit dan weer moesten pikken omdat het geen status gaf als je een hartpatiëntje in elkaar sloeg. Abe zat vol gruwelijke grappen. Zo had hij op een keer een koeienbot dat hij bij de slager had gehaald, met een rafelig spijkerbroekje er omheen in een rood rubber laarsje in de bosjes bij de zandbak neergelegd. Toen een paar kleuters dat been vond, was de hele flat waar Abe woonde in rep en roer. Moeders liepen huilend hun kinderen te zoeken. Er was sprake van de eerste Bijlmerramp. De politie kwam Abe op het spoor toen er navraag werd gedaan bij de slager en het signalement wat de slager gaf, alleen op Abe van toepassing kon zijn. Meisjes kon Abe niet krijgen maar hij wist er wel veel van, doordat hij bevriend was met Natasja. Natasja was dertien, heel veel kilo en vroegrijp. Ze liet zich in die tijd al vastbinden door jongens die dan opdracht kregen van alles met haar te doen. Toen ik een keer even niet oplette stond ik in een lift met Natasja. Ik kon niet voor of achteruit. Natasja zette de lift tussen zeven en acht hoog stil. Ze keek me lachend aan en wenkte me met haar Hans en Grietje vingers naar haar toe. Dat hoefde eigenlijk niet want we stonden mede door haar omvang, toch al veel te dicht op elkaar. Ze zou me pas laten gaan na een tongzoen. Een tongzoen met Natasja kon daar op dat moment het einde betekenen, als ik het zou overleven, zouden bovendien de roddels komen want Natasja vertelde graag aan de hele school, wie ze bijgeschreven had in haar broekje. Toen ze even haar ogen dicht deed, net voordat haar enorme lippen mijn mond zouden opeten, gaf ik een gerichte kopstoot liet het alarm afgaan en werd gered door de huisbaas. Jullie begrijpt dat de vrouwen mij van af dat moment angst inboezemden. Met nog veel meer beleving dan voorheen storte ik me op het voetballen en het leren. De middelste jaren van de jaren zeventig liepen als een trein, totdat mijn vriend Abe in het ziekenhuis terecht kwam en de hartoperatie die hij moest ondergaan niet overleefde. Groot verdriet was dat. De eerst keer dat de dood zich echt goed liet zien was hij zoals altijd, niet selectief en meedogenloos. Volgende keer: hoe gaat dat nou precies? |
||||||
![]() |